Korte samenvatting uit de laatste Nieuwsbrieven van de Koepel

 

De behandeling van de nieuwe wet neemt veel meer tijd in beslag dan coalitiepartijen aanvankelijk hadden ingeschat, niet in de laatste plaats door de kritiek die de Koepel Gepensioneerden en andere seniorenorganisaties op het wetsvoorstel hebben. Vorig jaar op 6 mei werd de gewenste ingangsdatum van de Wet Toekomst Pensioenen een jaar opgeschoven: 1 januari 2022 werd 1 januari 2023. Reden: er waren nog te veel vragen en onduidelijkheden. Deze week werd die datum opnieuw naar achteren bijgesteld: naar 1 juli 2023. Reden: er zijn nog te veel vragen en onduidelijkheden … Over dat ‘koopkrachtigere pensioen’ dat er zou komen. Over het feit dat het verdelen van 1500 miljard aan pensioengeld over iedereen die pensioen opbouwt of ontvangt nu een ‘black box’ is. Over nog veel meer. Daarom hebben de Koepel Gepensioneerden en de seniorenorganisaties met wie ze samen de Seniorencoalitie vormt (ANBO, KBO-PCOB en NOOM) het wetsvoorstel in z’n huidige vorm onacceptabel genoemd en aangedrongen op zorgvuldigheid boven snelheid. Dat is wat nu gebeurt.

Met één uitzondering: de versoepeling van de mogelijkheid om in de aanloop naar de nieuwe wet de pensioenen ietsje makkelijker te verhogen, die geldt maar tot 1 januari. Met andere woorden: die versoepeling gaat van tafel nu het allemaal nog langer gaat duren. Een soort chantage, met als impliciete boodschap: en dat is allemaal de schuld van iedereen die moeilijk doet over het wetsvoorstel. Maar het tegendeel is het geval: dit nieuwe uitstel is een gevolg van de onduidelijkheid die het kabinet zelf heeft gecreëerd en van alle vragen waarop men tot nu toe geen goed antwoord weet te geven.

Het voor maandag 10 oktober geplande vervolg van het wetgevingsoverleg over de nieuwe wet gaat overigens gewoon door. Uiteraard heeft de Koepel inmiddels met Kamerleden contact gehad over het per 1 januari stoppen van de soepelere indexatieregels. Dat komt dan ook ongetwijfeld 10 oktober aan de orde.

Bob Coppes stelt zich voor

Sinds 1 januari dit jaar ben ik formeel gepensioneerd maar ik was al ruim twee jaar eerder gestopt waarna ik mijn vakantiedagen heb opgemaakt en met levensloop ben gegaan. Ik vulde mijn dagen met reizen, een boek schrijven, het penningmeesterschap van onze VvE, maar ook met het via School ’s Cool en de VoorleesExpress één op één leren van rekenen en taal aan kinderen met achterstanden. Omdat ik zelf nooit kinderen heb gehad, had ik me voorgenomen om met kinderen te gaan werken zodra ik met werken zou stoppen. Dat werken met kinderen is niet altijd makkelijk, maar wel ontzettend leuk, en het brengt me veel voldoening. Onlangs ben ik 65 geworden en vorige week heb ik met mijn echtgenoot Jerry mijn 10 jarig huwelijk groots gevierd.

Begin dit jaar was ik bij de eerste bijeenkomst na Corona van de Belangenvereniging PF-DNB en van Jos Kleverlaan (bestuur pensioenfonds) begreep ik dat er in het VO een vacature zou zijn wegens het vertrek van Louis Kuypers. Omdat ik ook econoom in hart en nieren ben, heb ik contact gezocht met het bestuur van de Belangenvereniging. Het lijkt me namelijk spannend en uitdagend om juist in deze tijd, nu er een herziening van het stelsel op stapel staat, met pensioenen bezig te zijn. Het klikte met het bestuur. Natuurlijk is het moeilijk om een kei op pensioengebied als Louis te evenaren (hij was betrokken bij het opstellen van de nieuwe regels), maar ik denk dat ik goed in staat moet zijn om de belangen van gepensioneerden en ‘slapers’ te behartigen.

Bob

Twee soorten premieregelingen

Volgens het wetsvoorstel Wet Toekomst Pensioenen (Wtp) zijn er voor pensioenfondsen straks twee soorten premieregelingen. Er is een variant met meer risicodeling, de ‘solidaire’ premieregeling en een variant met meer keuzevrijheid, de ‘flexibele’ premieregeling.

Solidaire premieregeling

De solidaire premieregeling is een premieregeling waarin meer risicodeling centraal staat. Er is sprake van een collectief beleggingsbeleid. De beleggingsresultaten worden via vooraf vastgestelde regels leeftijdsafhankelijk toegekend. Vanaf de pensioendatum ontvangt iedereen een variabele uitkering. Deze uitkering kan hoger uitvallen als de beleggingsresultaten goed zijn. Maar als de resultaten tegenvallen, kan de uitkering dalen.

Een belangrijk onderdeel van de solidaire premieregeling is een verplichte solidariteitsreserve. Dit is een buffer om bijvoorbeeld tegenvallende beleggingsresultaten op te vangen, zodat de uitkering dan niet of minder daalt.

De solidariteitsreserve mag gevuld worden uit het eventuele vrije vermogen dat bij de transitie beschikbaar is. Dat vrije vermogen kan dan dus niet meer aangewend worden voor een verhoging van de pensioenen zelf op dat moment. Na de transitie kan de reserve jaarlijks aangevuld worden met maximaal 10 % van het overrendement en max. 10 % van de premie van de deelnemers.

Ook kan nog overeen gekomen worden tegenvallende (en als keerzijde positieve) beleggingsresultaten over enkele jaren uit te smeren.

Flexibele premieregeling

De flexibele premieregeling is een premieregeling met meer individuele keuzevrijheid. Deelnemers hebben tot de pensioendatum vaak keuze uit verschillende beleggingsprofielen. Zo kunnen ze meer of minder beleggingsrisico nemen, of bijvoorbeeld meer klimaatbewust beleggen. Op de pensioendatum krijgt iedereen de keuze tussen een vaste of een variabele pensioenuitkering.

De flexibele premieregeling kent geen verplichte solidariteitsreserve. Het volledige overrendement is beschikbaar voor pensioenaanpassing.

Daar bestaat wel de mogelijkheid beleggingsresultaten – negatieve en positieve -over enkele jaren te spreiden, zodat ook daar grote uitslagen in pensioen afgezwakt kunnen worden als men voor een variabel pensioen kiest.

 

 

Reactie van directie DNB op brief BP

Dit is de reactie van BNP op onze brief.

betreft:
Reactie op brief d.d. 19 augustus 2022

Geacht bestuur,

In uw brief van 19 augustus jl. heeft u de directie van DNB gevraagd om de BP DNB in het project Pensioentransitie DNB bij de besluitvorming zelf te betrekken. De directie ziet op dit moment echter geen aanleiding om af te wijken van de door de wetgever vastgestelde governance en besluitvorming bij de Pensioentransitie.

In de Wet Toekomst Pensioenen is geregeld dat de belangen van gepensioneerden en slapers worden behartigd door de vakbonden. Daarnaast is een hoorrecht aan de groep gepensioneerden en slapers op het transitieplan (opgesteld door sociale partners) toegekend. Uiteindelijk moet het pensioenfonds het transitieplan aanvaarden, waarbij de belangen van alle stakeholders in aanmerking moeten worden genomen. Zodoende is de belangenafweging van alle bij de transitie betrokken partijen geborgd. Uiteraard zal DNB als werkgever ook de belangen van alle betrokkenen bij de transitie meewegen in haar besluitvorming.

Bij de opzet van het project Pensioentransitie binnen DNB is de BP betrokken in de technische werkgroep. Zodoende heeft de BP gelegenheid om haar visie en standpunten te bespreken, en zo bij te dragen aan de oordeelsvorming van de in het traject betrokken partijen.

Het projectbureau Pensioentransitie zal contact met u opnemen om op korte termijn over de zorgen en bedenkingen genoemd in uw brief verder te praten. Wij zien dat contact met vertrouwen tegemoet.

 

Met vriendelijke groet,

Nicole Stolk-Luyten
Directie

Brief aan Directie DNB, augustus 2022

 

Directie DNB t.a.v. mw Stolk, cc mw Piena

 

Geachte Directie

De werkzaamheden ter voorbereiding van de overgang naar het nieuw pensioenstelsel bij de Bank zijn in volle gang.
De keuze voor een nieuwe pensioenregeling en de transitie daarnaar zijn echter niet alleen van belang voor de werknemers maar hebben ook grote gevolgen voor de gepensioneerden en de slapers.
De groep gepensioneerden telt bijna 1.600 leden zijnde ca. 27,5 %  van alle deelnemers en vertegenwoordigt ca 43,5%  van het kapitaal van het Pensioenfonds.
De BP DNB behartigt de belangen van ruim 800 gepensioneerden die lid zijn van de vereniging: een representativiteit van ruim 50%

De BP-DNB is  verheugd dat zij is uitgenodigd om deel te nemen in de Technische Werkgroep die de besluitvorming in dit dossier voorbereidt. We hopen dat onze bijdrage als constructief en nuttig wordt ervaren.
Bij de uiteindelijke besluitvorming over de keuze van de pensioenregeling en over de transitie wordt de BP echter niet betrokken. En pas bij die uiteindelijke keuze vindt de weging plaats van alle voor en tegens die door de Technische Werkgroep naar voren zijn en worden gebracht en bestaat de mogelijkheid dieper in te gaan op de door partijen genoemde argumenten.

De BP-DNB is zich ervan bewust dat in de wetsvoorstellen zoals die er thans liggen, de besluitvorming ligt bij de sociale partners: de DNB als werkgever enerzijds en de VvW en de FNV als vertegenwoordigers van de medewerkers anderzijds. Weliswaar worden de werknemersverenigingen formeel ook geacht de belangen van de gepensioneerden te behartigen. In de praktijk is daar echter amper meer sprake van.
Overigens is de representativiteit van de gezamenlijke werknemersorganisaties met naar schatting ongeveer 450 leden in relatie tot de ca. 2.250 actieve deelnemers, vergeleken met de BP, veel lager: ongeveer 20%.

Er is in het wetsontwerp wel een “hoorrecht” voor de belangenbehartigers van de gepensioneerden en de slapers opgenomen nadat de sociale partners een besluit hebben genomen. In het licht van de grote belangen die de gepensioneerden en de slapers bij de keuze voor de regeling en transitie  hebben, zijn wij van mening dat de visie van de BP als vertegenwoordiger van hun belangen betrokken moet zijn bij de besluitvorming zelf over de invulling van het toekomstige stelsel om van een evenwichtige belangenafweging te kunnen spreken.

Het komt het ons voor dat  de directie een voorbeeldfunctie zou moeten vervullen door de belangen van de pensioengerechtigden en gewezen deelnemers te erkennen en, onafhankelijk van hoe de definitieve wetgeving op dit punt eruit gaat zien, hun vertegenwoordiging bij de besluitvorming op gelijke voet met de vertegenwoordiging van de actieve deelnemers te betrekken.

Inmiddels hebben sociale partners een voorlopig besluit genomen over de regeling: de solidaire premieregeling. Wij betreuren die keuze en kunnen ons ook niet aan de indruk onttrekken dat deze keuze deels meer op dogmatische gronden genomen is, dan dat er rekening is gehouden met de belangen van alle  deelnemerscategorieën in het DNB Pensioenfonds alsook met de uitkomst van het onlangs gehouden risicopreferentie onderzoek.

Wij nemen dan ook de vrijheid om onze belangrijkste argumenten voor de flexibele premieregeling, boven het solidaire contract aan u kenbaar te maken, zodat deze argumenten bij de definitieve besluitvorming nog meegewogen kunnen worden. Wij hebben e.e.a. vastgelegd in de bijlage bij deze brief. Het betreft onder meer het feit dat met de keuze voor solidair voorbij gegaan wordt aan de uitkomst van de risicopreferentie onderzoek waaruit blijkt dat veel deelnemers opteren voor meer keuzemogelijkheden en voorts de complexiteit van het solidaire contract wat mogelijk in conflict komt met het voorschrift op Europees niveau, zijnde  “ .. het waarborgen van een transparantere pensioenvoorziening, een geïnformeerde persoonlijke financiële en pensioenplanning…”.

Wij vertrouwen erop dat de u bij de definitieve besluitvorming ook onze argumenten wilt betrekken en hopen dat u zich achter ons verzoek wilt scharen om de BP DNB in het verdere traject ook bij de besluitvorming zelf te betrekken.

Hoogachtend

 

Secretaris BP-DNB

Bijlage bij brief aan directie DNB inzake systeemkeuze

Opmerkingen BP DNB naar aanleiding van de voorlopige keuze voor de solidaire premieregeling.

  • Uit het risico preferentie onderzoek blijkt dat (naast andere keuzemogelijkheden) bijna 50 % van de actieven en slapers zelf invloed wil hebben op hun beleggingen en 64 % wil de keuze hebben hoeveel beleggingsrisico ze willen lopen.
    Verder heeft 22% liever een vast pensioen, ook al is dat lager dan het variabele pensioen. Met name leeft die wens ook bij de huidige oudere gepensioneerden.
    Deze keuzemogelijkheden bestaan echter alleen binnen de flexibele premieregeling.
  • Sociale partners zijn huiverig om t.a.v. de beleggingen zelfs maar de geringste keuzevrijheid te bieden gelet op de specifieke positie van DNB medewerkers. Uiteraard legt een functie bij DNB beperkingen op aan de mate waarin deelnemers zelf direct invloed kunnen uitoefenen op hun beleggingen. Echter, niet valt in te zien waarom bij DNB – evenals het geval is bij de ECB – niet de mogelijkheid geboden zou kunnen worden uit bijv. een drietal meer of minder risicovolle investeringsportefeuilles te kiezen en die keuze ook (met beperkingen qua frequentie en periode) te kunnen wijzigen. Daarmee zou tegemoet gekomen worden aan de wens van 64% van de deelnemers.
    Er zijn naar ons oordeel dan ook geen belemmeringen uit hoofde van de specifieke positie van DNB medewerkers om binnen een flexibele regeling enige keuzevrijheid t.a.v. de beleggingen te bieden, in overeenstemming met de voorkeur uit het risicopreferentie onderzoek.
  • Bij waardeoverdracht t.g.v. uitdiensttreden wordt geen aandeel meegegeven in de solidariteitsreserve. Dat is nadelig voor DNB werknemers en zal veel werknemers treffen gezien het relatief groot verloop. Te meer daar betrokkenen naar verwachting vaak in de financiële sector werkzaam zullen blijven. Bedrijven in die sector hebben of krijgen zoals het zich nu laat aanzien merendeels zelf flexibele premieregelingen. Flexibele regelingen kunnen wel opteren voor een risicodelingsreserve, maar die zal veelal lager zal zijn dan een solidariteitsreserve.
  • De solidaire regeling is complex en moeilijk communiceerbaar.
    Het zal leiden tot verschillende procentuele aanpassingen van de uitkering van gepensioneerden – afhankelijk van de leeftijd – door de wijze van toedeling van de resultaten op de beleggingen. In aanmerking nemend dat gepensioneerden onderling veel contacten hebben kan dat veel vragen oproepen.
    Een gelijke procentuele aanpassing van de uitkering is alleen mogelijk bij volledige afdekking van het renterisico, wat veelal tot gevolg heeft dat een suboptimaal beleggingsbeleid gevoerd moet worden. Dat kan ten koste gaan van het rendement en het uiteindelijk potentieel tot toeslagverlening.
  • Overweging 11 van de Europese Pensioenrichtlijn IORP-II verplicht tot eerbiediging van een aantal grondrechten bij uitvoering van de richtlijn, onder meer inhoudende: ‘het recht op een hoog niveau van consumentenbescherming, met name door het waarborgen van een transparantere pensioenvoorziening, een geïnformeerde persoonlijke financiële en pensioenplanning’.
    Volgens het ‘Besluit toekomst pensioenen’ hoeft na pensioeningang slechts de oude en de nieuwe pensioenuitkering gecommuniceerd te worden. Het is aannemelijk dat gepensioneerden op grond van overweging 11 van IOPR II ook informatie kunnen eisen over (het verloop van) hun persoonlijk aandeel in het fondsvermogen, met alle bijkomende complexiteit; denk bijv. ook aan de mogelijkheid dat het beschermingsrendement negatief is. Dezelfde problematiek doet zich voor bij de actieven.

 

Bij de door sociale partners gehanteerde argumenten voor hun keuze voor het solidair contract willen wij ook nog enkele kanttekeningen plaatsen.

  • Het argument dat de solidariteitsreserve bijdraagt aan het voorkomen van pech en geluk generaties blijkt volgens Netspar onderzoek niet correct.
  • Als nadeel van het flexibele contract werd genoemd dat de risicodelingsreserve (naast de initiële vulling bij de transitie) alleen uit premie gevuld mag worden. Echter de betreffende reserve mag – als sprake is van keuzevrijheid t.a.v. de beleggingen – niet aangewend worden om negatieve beleggingsresultaten te compenseren. Het vullen van die reserve uit overrendement ligt dan ook niet voor de hand.
    Die reserve zal naar verwachting daarom in de praktijk nagenoeg alleen aangewend worden voor dekking van biometrische risico’s waarbij het macro lang leven risico het grootste risico vormt. Dat risico treft met name de jongeren. De ‘uitdeling’ uit die reserve zal dan ook vooral ten gunste van de jongeren komen.
    Het (naast de initiële dotatie bij de transitie) vullen uit premies van deze reserve is dan ook juist voor de hand liggend en het meest evenwichtig.
  • Ander nadeel van de flexibele regeling is naar het oordeel van sociale partners de plicht tot een toereikende voorlichting en keuzebegeleiding. Dat betreft echter primair een zorg van het fonds en niet van de sociale partners. Pas als het fonds uitspreekt daar grote problemen mee te hebben zouden sociale partners dat als argument kunnen gebruiken.