Het Nieuwe Pensioenakkoord
Hieronder treft u aan een samenvatting van het nieuwe pensioenakkoord, geschreven door ons bestuurslid Margriet Bos.
Het uitgewerkte pensioenakkoord
Het uitgewerkte pensioenakkoord
In juni 2019 was er na 10 jaar onderhandelen een akkoord over de uitgangspunten voor een nieuw pensioenstelsel. Dat moest echter nog verder uitgewerkt worden. Op 12 juni 2020 is over de uitwerking een vervolg akkoord bereikt. Dit akkoord is inmiddels goedgekeurd door de grote bonden. Nu volgt behandeling door de 2e en 1e kamer. Vanuit de politiek kunnen er dus nog wijzigingsvoorstellen komen. Ook zal daarna een eerste ronde wetgeving volgen met de mogelijkheid van consultatie. Het zal dus nog wel even duren voor de Pensioenwet en de wet op de loonbelasting daadwerkelijk zijn aangepast.
Er zijn ook nog punten die slechts in hoofdlijnen zijn vastgesteld en na invoering van de nieuwe wetgeving op het niveau van sociale partners en individuele pensioenfondsen verder uitgewerkt moeten worden, vooral ook omdat de fondsen individueel zodanig verschillen dat één oplossing niet mogelijk is. Met name betreft dat de wijziging van de arbeidsvoorwaarde pensioen met als belangrijk probleem de compensatie van de groep 40 á 45 tot 67 jarigen die in het nieuwe contract minder pensioen kunnen opbouwen dan onder oude contracten. Dat is een zaak van de sociale partners en raakt in beginsel de gewezen deelnemers en gepensioneerden niet. Voor de opgebouwde pensioenaanspraken onder oude pensioenovereenkomsten moet wel over transitie (waardeoverdracht) naar het nieuwe stelsel en worden onderhandeld. Dat raakt ons sterk.
Het pensioenakkoord
Doelstelling is onverkort gebleven: tijdens een werkzaam leven van 42 jaar zal ca. 80% van het gemiddeld inkomen aan Ouderdomspensioen, met 70% Nabestaandenpensioen (incl. AOW,) opgebouwd moet kunnen worden. Daarop wordt de fiscaal maximaal aftrekbare premie gebaseerd. Deze is voor de komende jaren (voorlopig) vastgesteld op 33% van de loonsom. Werkgevers en werknemers kunnen uiteraard in het cao overleg binnen dat maximum hun eigen ambitieniveau afspreken en de daarbij behorende premie.
Het pensioen moet zo stabiel mogelijk worden en (onder normale omstandigheden) voldoende geïndexeerd kunnen worden.
Daarbij moet het nieuwe stelsel beter aansluiten bij de huidige arbeidspatronen (denk daarbij vooral aan kort-lopende arbeidsovereenkomsten en zzp’ers) en generatieoverdrachten (zoals in het huidige systeem) moeten zo veel mogelijk voorkomen worden.
Na inwerking treden van het pensioenakkoord zullen er slechts twee mogelijke pensioencontracten bestaan:
- Het nieuwe contract
- De onder de huidige pensioenwet al bestaande verbeterde premieregeling.
Alle andere opties die de pensioenwet nu kent vervallen.
Voor beide vormen geldt dat werkgever en werknemers voor iedere werknemer een gelijkblijvende premie als percentage van het pensioengevend inkomen betalen, ongeacht leeftijd, geslacht, samenlevingsvorm en aanwezigheid van nabestaanden.
Het nieuwe contract.
In de opbouwfase
De betaalde premies worden collectief belegd en elke deelnemer krijgt aanspraak op een deel van het totale vermogen op basis van zijn inleg en het daarop gemaakte rendement. De mee- en tegenvallers in de beleggingsresultaten worden verdeeld over de leeftijdsgroepen, waarbij de jongere generatie meer risico toebedeeld krijgen dan oudere. Hoe jonger de deelnemer is, hoe meer rendement hij daardoor krijgt bij meevallers; in verliesjaren dragen jongeren een groter deel van het verlies.
Ook de overige winsten en verliezen (op sterfte, arbeidsongeschiktheid etc.) worden toebedeeld aan de deelnemers volgens vooraf vastgelegde verdeelsleutels.
Zo bouwt iedere deelnemer dus een eigen aandeel in het vermogen van het fonds op: zijn ‘pensioenpotje’.
Na pensionering
Op de pensioendatum wordt vastgesteld welk pensioen de deelnemer uit zijn opgebouwde vermogensdeel kan ‘aankopen’, uitgaande van zijn leeftijd, verwachte levensduur en een verwacht rendement, het zg. projectierendement. Dat pensioen wordt dat jaar aan hem uitgekeerd en de uitkering wordt in mindering gebracht op zijn pensioenpotje. Daardoor wordt het potje kleiner, maar de omvang van het potje is tevens afhankelijk van het werkelijk (positieve of negatieve) behaalde rendement op de investering van het potje in dat jaar. Het volgende jaar wordt op basis van het aldus aangepaste pensioenpotje opnieuw vastgesteld hoe groot het pensioen kan zijn. Als het gemaakte rendement hoger is dan het projectierendement zal het pensioen in het tweede jaar dus hoger zijn. Als het rendement tegenvalt en lager is dan het projectie rendement zal het pensioen wat lager zijn. En zo gaat het van jaar tot jaar verder. Zo ontstaat dus een variabel pensioen.
Het effect is dat gepensioneerden vaker en eerder dan nu een verhoging van de pensioenuitkering krijgen, want een fonds hoeft niet meer zulke grote reserves op te bouwen als in het huidige pensioenstelsel. Maar het tegenovergestelde is ook waar: als het tegenzit, kan het pensioen verlaagd worden.
Verhogingen kunnen ook hoger zijn dan de prijscompensatie omdat de huidige beperkende regels van het FTK (Financieel Toetsings Kader) voor indexering niet meer van toepassing zijn.
Om nu te voorkomen dat het pensioen van jaar tot jaar te veel gaat schommelen en te bewerkstelligen dat toch een stabiel (en in normale situaties) geïndexeerd pensioen ontstaat zijn drie mechanismes in het leven geroepen:
- Naarmate men ouder wordt zullen mee- en tegenvallers in de beleggingen minder zwaar wegen
- Mee- en tegenvallers kunnen over een aantal jaren worden gespreid
- Een fonds moet een (beperkte) collectieve solidariteitsreserve opbouwen voor slechte tijden.
Als gepensioneerde hoef je niet bang te zijn dat je ‘potje’ leeg raakt. De ‘winsten’ die gemaakt worden, omdat sommige gepensioneerden eerder sterven dan verwacht, worden toebedeeld aan de potjes van de overlevenden.
De verbeterde premieregeling
In de opbouwfase
Ook hier worden de premies belegd, maar de deelnemer heeft hierbij in de regel meer keuzevrijheden t.a.v. de beleggingen dan in het nieuwe contract. Ook jongeren kunnen bijvoorbeeld een risico-avers beleggingsprofiel kiezen als ze dat wensen. Er wordt geen reserve gevormd waaruit mee- en tegenvallers over een aantal jaren uitgesmeerd kunnen worden. De deelnemer heeft dus een veel ‘individueler’ pensioenpotje dan onder het nieuwe contract.
Na pensionering
- Voor de periode vanaf de pensioendatum bestaan binnen de verbeterde premieregeling 3 mogelijkheden. Het is aan sociale partners cq het pensioenfonds om te besluiten welke mogelijkheid of mogelijkheden geboden wordt/worden.
een vaste uitkering met eventueel toeslagen . Bij vaste uitkeringen worden de pensioenpotjes conservatief belegd en zal de kans op verlaging klein zijn, terwijl de kans op toeslagen niet veel groter zal zijn dan compensatie van de geldontwaarding (prijscompensatie), zo dat al gehaald wordt. Dat is dus vergelijkbaar met de huidige situatie bij pensioenfonds DNB - Een variabele uitkering, min of meer vergelijkbaar met de mogelijkheid zoals die onder het nieuwe contract geboden wordt met collectief beleggingsdepot, collectief toedelen van winsten en verliezen en de mogelijkheid om grote schommelingen over maximaal 5 jaar uit te smeren. Daarbij kan een (gewezen) deelnemer ook vanaf 10 jaar voor zijn verwachte pensionering kiezen voor een variabele uitkering of een combinatie van vast en variabel in welk geval zijn individuele potje in die tien jaar geleidelijk ingebracht wordt in het collectieve beleggingsdepot met collectieve toedeling
- Een variabel pensioen op basis van individuele beleggingskeuze, dus zonder mogelijkheid tot uitsmeren van schommelingen. De gepensioneerde kan dan ook voor een risicovol beleggingsbeleid kiezen waardoor zijn pensioen sterk kan gaan schommelen, maar zonder mogelijkheden tot demping.
Daarbij heeft de deelnemer het recht om zijn pensioenvermogen over te laten dragen aan een andere pensioenuitvoeren indien hij een uitkeringsmogelijkheid wil kiezen die zijn pensioenfonds niet biedt.
Bijvoorbeeld als het fonds alleen variabele pensioenen biedt terwijl de deelnemer een vast pensioen wil.
Overgang van de huidige regeling naar het nieuwe stelsel
Het streven is dat de nieuwe pensioenwetgeving op 1 januari 2022 in werking treedt. Uiterlijk op 1 januari 2026 moeten alle pensioenuitvoerders overgegaan zijn op een van de twee mogelijke contracten. Het mag ook eerder. Afspraak is dat eventuele nadelen voor het te verwachten pensioen, die door de overgang voor de oudere actieve deelnemers ontstaan, gecompenseerd worden. Hoe: dat zullen sociale partners in overleg met de fondsen nader moeten uitwerken. Er komt fiscale ruimte om gedurende 10 jaar zo nodig een extra premie (maximaal 3%) hiervoor te betalen . Uit berekeningen die door 13 fondsen, in overleg met het CPB, zijn uitgevoerd blijkt echter dat de nadelen voor het pensioen van die groep beperkt zijn.
Invaren opgebouwde oude rechten onder het huidige systeem
Omdat het overdragen van al opgebouwd pensioengeld naar de nieuwe regeling erg helpt om het stelsel goed te laten werken, worden de nieuwe opbouw en bestaande rechten zo veel mogelijk in één fonds samengevoegd. De regels van het nieuwe stelsel gaan dan dus ook voor de oude rechten en voor de huidige gepensioneerden en slapers gelden. Voor dit ‘invaren’ wordt een standaard pad voorgeschreven. Dat standaard pad zal op fondsniveau nader ingevuld moeten worden. Hoe dat pad eruit zal zien is op dit moment nog niet bekend. Ook niet hoe gedetailleerd dat zal worden; of er voorschriften gegeven zullen worden voor de berekening- en verdeling van de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en ingegane pensioenen; voor de verdeling van een op het moment van overgang eventueel aanwezig vermogensoverschot; of er mogelijkheden zijn voor ínhalen van de thans al bestaande indexerings achterstanden . Dit zal naar verwachting pas helder worden in het wetgevingstraject.
Conclusie
- BP DNB is van oordeel dat het pensioenakkoord in beginsel goed kan werken en ook voor de huidige gepensioneerden de kans op indexering kan vergroten.
Alles hangt echter (onder meer) af van:
de vraag of de huidige gepensioneerden ook toegang krijgen tot een variabel pensioen, dan wel of zij een vaste uitkering houden. - De uiteindelijke keuze die gemaakt wordt voor het projectierendement dat fondsen kiezen (of de overheid voorschrijft) voor de berekening van een variabel pensioen dat na pensionering uitgekeerd mag worden.
- Als dat rendement heel laag is bijv. 0% (ongeveer het niveau van het huidige FTK) , zal het startpensioen laag zijn. Maar dan is er veel ruimte voor overrendement (en geringe kans op negatieve rendementen) waardoor het pensioen meer zal stijgen en de kans op kortingen gering is.
- Als het projectierendement dat gekozen wordt wat hoger is, bijv. 1,5 of 2,0 % zal het startpensioen hoger zijn maar minder snel stijgen terwijl ook de kans op een te laag rendement (d.w.z. een rendement lager dan het projectierendement) toeneemt waardoor er wellicht eerder gekort moet worden.
- De manier waarop de opgebouwde rechten ingevaren worden. Op welke grondslag wordt de waarde van het op de overgangsdatum opgebouwde pensioen van de huidige deelnemers, gepensioneerden en slapers berekend? en – als er buffers zijn – hoe worden die dan toegerekend? worden die eerst aangewend voor inhaalindexatie? of worden die gebruikt voor (mede) financiering van de compensatie van het nadeel voor de oudere deelnemers (40 a 45 plus) of wordt het en-en, en wat heeft dan prioriteit?
Voorafgaand aan de uitwerking zullen sociale partners bij DNB eerst nog een keuze moeten maken tussen een van de twee mogelijkheden contractvormen: het nieuwe contract of de verbeterde premieregeling.
De BP DNB zal zich er sterk voor maken om bij de uitwerking de belangen van gepensioneerden en gewezen deelnemers zoveel als in haar vermogen ligt te behartigen en heeft daarvoor uw steun nodig.
Het is van belang om uw wensen kenbaar te maken zodat wij goed geïnformeerd aan de slag kunnen gaan.